Afleveringen
-
130. Troost
Is er ook een podcastaflevering over troost? Dat was de vraag die Wieteke deze keer kreeg. Daarvoor deze week een schitterende tekst uit Job. Over tegenslag, proberen te troosten en een tekst waar je zelf ook troost uit kunt halen. Deze aflevering heet Troost. Luister via alle bekende kanalen (#spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts) en natuurlijk via onze website www.gelukkigdemens.nl/130-troost of je eigen podcastapp Job 7: Is het aardse leven van de mens geen slavendienst, brengt hij zijn dagen niet door als een dagloner? Als een slaaf smacht hij naar schaduw, als een dagloner wacht hij op zijn loon. Maanden van leegte heb ik ervaren, nachtenlang werd ik door ellende overmand. Als ik ga slapen, vraag ik: “Wanneer sta ik weer op?” Maar de avond duurt en duurt en onrust vervult me tot de ochtendwind komt. Mijn lichaam is met wormen en korsten bedekt, mijn huid verschilfert en laat los. Mijn dagen gaan sneller dan een weversspoel, ze haasten zich naar een einde zonder hoop. Bedenk toch: in een zucht is mijn leven voorbij, nooit weer zal mijn blik het goede aanschouwen. Het oog dat op mij is gericht, zal niets zien: u kijkt naar mij, maar ik zal er niet zijn. Zoals wolken verwaaien en verdwijnen, zo daalt de mens voorgoed af in het dodenrijk. Naar zijn huis keert hij niet terug en zijn woonplaats zal hem niet meer kennen. Maar ik zal mijn mond niet houden, zo beklemd als mijn hart is, zal ik spreken, zo bitter als mijn ziel is, zal ik klagen. Ben ik de zee of het zeemonster? Moet u mij daarom bewaken? Want als ik zeg: “In mijn bed vind ik troost, mijn slaap zal mijn verdriet verzachten,” dan schrikt u mij met dromen op, en de beelden die ik zie, jagen me angst aan. Liever zou ik gewurgd worden en sterven dan in dit lichaam blijven. Ik kan niet meer, ik zal niet eeuwig leven; laat mij toch met rust, mijn dagen zijn al vluchtig. Waarom acht u de mens zo hoog? Waarom krijgt hij al die aandacht van u? Elke ochtend dringt u zich aan hem op, u onderzoekt hem, elk ogenblik opnieuw. Wanneer wendt u uw blik eens af, wanneer gunt u mij even rust, zodat ik kan slikken? Heb ik gezondigd? Heb ik u iets misdaan, bespieder van de mens? Waarom hebt u mij tot mikpunt gekozen? Ik ben mezelf al tot last. Waarom negeert u mijn misstappen niet? Waarom gaat u niet voorbij aan mijn fouten? Weldra zal ik tot stof zijn vergaan, u zult naar me zoeken, maar ik zal er niet zijn.’
-
129. Terug in bed
Je hebt van die dagen… Je hebt van die dagen dat je het liefste terug in bed kruipt. Terug onder de dekens en je verstoppen voor de rest van de wereld. Van die dagen dat alles wat je probeert mis gaat. Die dagen dat het niet lukt. Maar weet ook, het kan altijd erger. Deze aflevering heet Terug in bed. Luister via alle bekende kanalen (#spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts) en natuurlijk via onze website www.gelukkigdemens.nl/129-terug-in-bed of je eigen podcastapp Richteren 5 Die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, dit lied: ‘Loof de HEER, omdat Israël zijn haren dreigend loswierp, loof de HEER, omdat Israël zich meldde voor de strijd. Koningen en vorsten, luister en hoor toe hoe ik de HEER bezing, een lied zing voor de HEER, de God van Israël. HEER, de aarde beefde toen u voortschreed vanuit Seïr; toen u optrok vanuit Edom stortte water uit de hemel en de wolken neer. Voor de heerser van de Sinai wankelden de bergen, voor u, HEER, u, de God van Israël. Onder Samgar, de zoon van Anat, in de tijd van Jaël, begaf geen karavaan zich nog op weg. Wie toch op reis moest, nam de kronkelpaden. Aanvoerders ontbraken, het land kende geen leiding Verkoos men andere goden, dan stond de vijand voor de poorten; ons leger telde veertigduizend man, maar van schild of speer geen spoor. ons leger telde veertigduizend man, maar van schild of speer geen spoor. Loof de HEER! Ik dank hen die niet aarzelden de strijders aan te voeren. Reizigers, gezeten op gezadelde ezelinnen, en ook jullie die te voet moeten gaan, overstem met je verhalen het geklets bij de bronnen en laat ieder bij het drenken zingen van de HEER die overwon, van de overwinning door zijn aanvoerders voor Israël behaald. Daar trok het volk van de HEER ten strijde, voorwaarts vanuit de steden. Ga voorop, Debora, vuur ons aan en zing een lied! Barak, val aan! Grijp de vijand, jij zoon van Abinoam! Daar trokken toen de ware aanvoerders ten strijde, het volk van de HEER trok met zijn helden op. Uit Efraïm kwamen zij die in Amalek wonen en voegden zich bij jou en je verwanten, Benjamin. Uit Machir kwamen aanvoerders, uit Zebulon de leiders van het leger. Uit Issachar sloten de vorsten zich bij Debora aan. Na Issachar kwam Barak; hij ging het volk voor in de vlakte. Maar de stam Ruben bleef steeds maar overleggen. Wat hield je bij je schaapskooi en het fluitspel van je herders? Ruben bleef maar overleggen, Gilead kwam de Jordaan niet over, Dan bleef bij zijn schepen, Aser bleef aan zee en verliet zijn havens niet, maar Zebulon en Naftali waagden hun leven op de heuvels. Daar kwamen de koningen, de stadsvorsten van Kanaän. Zij streden bij Taänach, bij Megiddo, aan de oever van de stroom, maar er viel voor hen geen zilver buit te maken. De sterren aan de hemel streden mee tegen de vijand, zij hadden in hun baan zich tegen Sisera gekeerd. Vorsten werden meegesleurd door het water van de Kison, de Kison, die aloude en snelstromende rivier. Ga voort, mijn ziel, ga voort! Dreunend klonk de hoefslag van zijn wegstormende paarden, van zijn schitterende paarden, in onstuimige galop. Vervloekt zij Meroz, dat de HEER geen hulp bood, vervloekt! – zo spreekt de engel van de HEER –, vervloekt zijn inwoners, zij sloten zich niet bij de helden aan. Geloofd zij Jaël, de beste aller vrouwen, Jaël, de vrouw van Cheber, de Keniet. Was ooit een tent gezegend met een vrouw als zij? Sisera vroeg om water en zij gaf hem melk te drinken, room bracht ze hem te drinken, in een rijk versierde schaal. Met één hand vatte ze een tentpin, met de andere een hamer. Ze dreef de tentpin door zijn slaap, spleet met een hamerslag zijn hoofd. Aan haar voeten viel hij neer, bezweek hij en bleef liggen. Aan haar voeten bezweek hij, daar viel hij neer. Waar hij bezweek, daar bleef hij liggen, verpletterend verslagen. Aan haar venster stond zijn moeder, ze tuurde en ze klaagde: “Waar blijft zijn wagen toch? Klinkt het geratel van de wielen al?” De wijste van haar vrouwen gaf haar antwoord en zei haar wat zij zelf reeds had bedacht: “Wellicht zijn ze nog bezig om hun schatten te verdelen: elke man een meisje, of misschien wel twee. En voor Sisera gekleurde stoffen met borduursel, stoffen met borduursel waarmee hij zijn schatjes tooit.” HEER, laat zo al uw vijanden ten onder gaan, en maak wie u liefhebben onstuitbaar als de opgaande zon.’ Veertig jaar had het land rust.
-
128. Soap
Deze week de bijbelse Goede Tijden, Slechte tijden; de sterfbedrede van Jakob. Veel smeuiger krijg je het niet. Luister nu naar de aflevering Soap. Luister via alle bekende kanalen (#spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts) en natuurlijk via onze website www.gelukkigdemens.nl/128-soap of je eigen podcastapp Genesis 49 Daarop liet Jakob al zijn zonen bij zich roepen en zei: ‘Kom allemaal hier, dan zal ik jullie vertellen hoe het je in de toekomst zal vergaan. Kom hier en luister, zonen van Jakob, luister naar Israël, je vader. Ruben, mijn oudste zoon ben jij, de eerste vrucht van mijn manlijke kracht, in fierheid en macht de voornaamste. Onstuimig ben jij als het water – nee, jij zult niet de voornaamste zijn, want jij hebt je vaders bed beslapen, je vaders legerstee ontwijd. Hij heeft mijn bed beslapen! Simeon en Levi zijn altijd samen, zij beramen niets dan geweld. Ik wil niet deelnemen aan hun beraad, op hun bijeenkomsten wil ik niet zijn. In woede ontstoken doden zij mannen, moedwillig verlammen ze stieren. Vervloekt zij hun grimmige woede, vervloekt hun ontembare razernij. Ik zal hen verstrooien over Jakobs volk, hen over Israël verspreiden. Juda, jou zullen je broers bejubelen, voor jou buigt de vijand de nek, voor jou zullen mijn zonen zich buigen. Sterk als een jonge leeuw ben jij, je verovert je prooi, mijn zoon, en keert naar je leger terug. Juda gaat liggen als een leeuw, vol majesteit vlijt hij zich neer – wie zou hem durven wekken? In Juda’s handen zal de scepter blijven, tussen zijn voeten de heersersstaf, totdat hij komt die er recht op heeft, die alle volken zullen dienen. Aan een wijnstok bindt hij zijn ezel, aan een wingerd het jong van zijn ezelin, in wijn wast hij zijn gewaad, in druivenbloed zijn bovenkleed. Zijn ogen fonkelen door de wijn, zijn tanden zijn wit van de melk. Zebulon, aan de zee zal hij wonen, aan zijn strand de schepen ontvangen. Zijn gebied strekt zich uit tot aan Sidon. Issachar is een sterke ezel, liggend tussen de manden. Hij zag hoe weldadig de rust was en hoe bekoorlijk het land; er werd hem zwaar werk opgelegd, hij boog zich en droeg zijn last. Dan, hij handhaaft het recht van zijn stam als elk van de stammen van Israël. Dan, hij is een slang op de weg, een adder op het pad; hij bijt het paard in de hielen, de berijder komt ten val. Op uw hulp hoop ik, HEER! Gad, een roversbende belaagt hem, maar hij achtervolgt zijn belagers. Aser, rijk aan de fijnste spijzen, voedsel voor koningen brengt hij voort. Naftali, een hinde in vrijheid, die prachtige kalveren werpt. Een vruchtbare wijnstok is Jozef, een vruchtbare plant bij een bron, met ranken die reiken tot over de muur. De boogschutters, zij haatten hem, zij tergden hem en schoten. Maar zijn boog bleef gespannen, zijn armen en handen soepel, door de hulp van de Machtige, de Machtige van Jakob, door de nabijheid van de Herder, de Rots van Israël, door de God van je vader, de Ontzagwekkende. Hij moge je helpen, hij moge je zegenen met zegeningen van de hemel daar boven en van de oervloed in de diepte, met zegeningen van borsten en moederschoot. De zegen van je vader is rijker dan de zegen van de eeuwige bergen, de kostelijke rijkdom van de eeuwige heuvels. Moge die zegen op Jozef rusten, de uitverkorene onder zijn broers. Benjamin, een verscheurende wolf; ’s morgens verslindt hij zijn prooi, ’s avonds verdeelt hij de buit.’ Dit waren alle stammen van Israël, twaalf in getal, en met deze woorden gaf hun vader elk van hen een eigen zegen. Toen gaf Jakob zijn zonen de volgende opdracht: ‘Als ik straks met mijn voorouders verenigd word, begraaf me dan bij hen in de grot op het land van de Hethiet Efron, in de grot op de akker in Machpela, dicht bij Mamre, in Kanaän, de akker die Abraham van Efron heeft gekocht omdat hij daar een eigen graf wilde hebben. Daar zijn Abraham en zijn vrouw Sara begraven, daar zijn Isaak en Rebekka begraven, en daar heb ik Lea begraven. Het stuk land waarop die grot ligt, is van de Hethieten gekocht.’ Na zijn zonen deze opdracht te hebben gegeven trok Jakob zijn voeten weer op het bed. Toen blies hij de laatste adem uit en werd hij verenigd met zijn voorouders.
-
127. Wie wij zijn
In deze aflevering een stukje Bijbel waar erg veel kwaad mee is gedaan. Tipje van de sluier: paradijs, adam, eva, appel, slang… Maar als je goed leest, staat er misschien wel wat anders. Luister nu naar de aflevering Wie wij zijn. Luister via alle bekende kanalen (#spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts) en natuurlijk via onze website www.gelukkigdemens.nl/127-wie-wij-zijn of je eigen podcastapp Genesis 3:14-19 God, de HEER, zei tegen de slang: ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan, het vee zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, je hele leven lang. Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel.’ Tegen de vrouw zei hij ‘Je zwangerschap maak ik tot een zware last, zwoegen zul je als je baart. Je zult je man begeren, en hij zal over je heersen.’ Tegen de mens zei hij: ‘Je hebt geluisterd naar je vrouw, gegeten van de boom die ik je had verboden. Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. Dorens en distels zullen er groeien, toch moet je van zijn gewassen leven. Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug.’
-
125. Ruimte
Deze week hebben we een Psalm in de aanbieding. Een psalm die behoorlijk vaak gecoverd is (bijvoorbeeld door ene Jezus). Vaak worden stukjes van deze tekst tijdens pasen gebruikt, maar waar kom the nou vandaan? Luister nu de aflevering Ruimtevia #spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts, www.gelukkigdemens.nl/125-ruimte of je eigen podcastapp. Psalm 118 Loof de HEER, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw. Laat Israël zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’ – het huis van Aäron zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’ – wie de HEER vreest, zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw.’ In mijn nood heb ik geroepen: ‘HEER!’ En de HEER antwoordde, hij gaf mij ruimte. Met de HEER aan mijn zijde heb ik niets te vrezen, wat kunnen mensen mij doen? Met de HEER, mijn helper, aan mijn zijde, kijk ik op mijn haters neer. Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mensen. Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mannen met macht. Alle volken hadden mij ingesloten – ik weerstond ze met de naam van de HEER – ze sloten mij van alle kanten in – ik weerstond ze met de naam van de HEER – ze sloten mij in als een zwerm bijen maar doofden snel als een vuur van dorens – ik weerstond ze met de naam van de HEER. Jullie sloegen mij en ik viel, maar de HEER heeft geholpen. De HEER is mijn sterkte, mijn lied, hij gaf mij de overwinning. Hoor, gejubel om de overwinning in de tenten van de rechtvaardigen: de rechterhand van de HEER doet machtige daden, de rechterhand van de HEER verheft mij, de rechterhand van de HEER doet machtige daden. Ik zal niet sterven, maar leven en de daden van de HEER verhalen: de HEER heeft mij gestraft, maar mij niet prijsgegeven aan de dood. Open voor mij de poorten van de gerechtigheid, ik wil binnengaan om de HEER te loven. Dit is de poort die leidt naar de HEER, hier gaan de rechtvaardigen binnen. Ik wil u loven omdat u antwoordde en mij de overwinning gaf. De steen die de bouwers afkeurden is een hoeksteen geworden. Dit is het werk van de HEER, een wonder in onze ogen. Dit is de dag die de HEER heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen. HEER, geef ons de overwinning, HEER, geef ons voorspoed. Gezegend wie komt met de naam van de HEER. Wij zegenen u vanuit het huis van de HEER. De HEER is God, hij heeft ons licht gebracht. Vier feest en ga met groene twijgen tot aan de horens van het altaar. U bent mijn God, u zal ik loven, hoog zal ik u prijzen, mijn God. Loof de HEER, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.
-
124. Ingrijpen
Nog eentje dan. Nog een verhaal over David en dan sluiten we de reeks af (althans we kunnen niet beloven dat er in de toekomst niet nog hier en daar een afleveringetje komt). Maar voor nu het laatste verhaal over David. En een indringend verhaal. Een verhaal dat je aangrijpt. Een verhaal waar God ingrijpt. En hoe. Luister nu de aflevering Ingrijpen via #spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts, www.gelukkigdemens.nl/124-ingrijpen of je eigen podcastapp. 2 Samuel 12:1-25 Hij stuurde de profeet Natan naar David toe om hem het volgende te vertellen: ‘Er woonden eens twee mannen in dezelfde stad, een rijke en een arme. De rijke man had heel veel geiten, schapen en runderen, de arme man had niet meer dan één lammetje kunnen kopen. Hij koesterde het en het groeide bij hem op, samen met zijn kinderen. Het at van zijn brood en dronk uit zijn beker en sliep in zijn schoot; hij had het lief als een dochter. Op zekere dag kreeg de rijke man een gast op bezoek. Hij kon het niet over zijn hart verkrijgen om de reiziger een van zijn eigen geiten, schapen of runderen voor te zetten. Daarom nam hij het lammetje van de arme man en zette dat zijn gast voor.’ David ontstak in woede over de rijke man en zei tegen Natan: ‘Zo waar de HEER leeft, de man die zoiets doet verdient de dood. Viervoudig moet hij het lam vergoeden, omdat hij zich zo harteloos heeft gedragen.’ Toen zei Natan: ‘Die man, dat bent u! Dit zegt de HEER, de God van Israël: Ik was het die je zalfde tot koning van Israël, ik was het die je redde uit de greep van Saul. Have en goed van je heer, en de vrouwen van je heer erbij, heb ik jou in de schoot geworpen; de heerschappij over Israël en Juda heb ik aan jou overgedragen. Als dat je te weinig is, zal ik er nog het een en ander aan toevoegen. Waarom heb je dan mijn geboden met voeten getreden door iets te doen dat slecht is in mijn ogen? De Hethiet Uria is door jouw toedoen gedood. Je hebt hem zijn vrouw afgenomen en hem in de strijd tegen de Ammonieten laten vermoorden. Welnu, voortaan zullen moord en doodslag in je koningshuis om zich heen grijpen, omdat je mij hebt getrotseerd en de vrouw van Uria tot vrouw hebt genomen. Dit zegt de HEER: Je eigen familie zal een bron van ellende voor je worden. Je zult moeten aanzien dat ik je vrouwen aan een ander geef, aan iemand van je eigen familie. Die zal met je vrouwen slapen op klaarlichte dag. Jij hebt in het diepste geheim gehandeld, maar ik zal dit laten gebeuren ten overstaan van heel Israël en in het volle daglicht.’ David antwoordde Natan: ‘Ik heb gezondigd tegen de HEER.’ Toen zei Natan: ‘De HEER vergeeft u die zonde, u zult niet sterven. Maar omdat u de vijanden van de HEER aanleiding hebt gegeven tot laster, moet wel uw pasgeboren zoon sterven.’ Daarop ging Natan naar huis. De HEER trof het kind dat de vrouw van Uria David gebaard had, met een dodelijke ziekte. David bad tot God voor de jongen. Hij vastte streng en legde zich ’s nachts op de grond te slapen. De hovelingen probeerden hem ertoe te bewegen van de grond op te staan, maar hij weigerde, en hij wilde ook geen eten aannemen. Na zeven dagen stierf het kind. Davids dienaren durfden hem niet te zeggen dat het kind was gestorven. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Toen het kind nog leefde wilde hij al niet naar ons luisteren. Hoe kunnen we hem dan zeggen dat het gestorven is? Hij zal een ongeluk begaan.’ David zag zijn dienaren met elkaar fluisteren. Hij begreep dat het kind gestorven was en vroeg hun: ‘Is mijn kind dood?’ ‘Ja, het is gestorven,’ antwoordden ze. David stond van de grond op, nam een bad, wreef zich in met olie en trok andere kleren aan. Hij ging het huis van de HEER binnen en knielde. Daarna ging hij naar huis en liet zich iets te eten brengen. Zijn dienaren vroegen hem: ‘Hoe kunt u dat nu doen? Toen het kind nog leefde, vastte u en stortte u tranen, maar nu het gestorven is, staat u op en gaat u eten.’ Hij antwoordde: ‘Toen het kind nog leefde, vastte ik en stortte ik tranen. Ik dacht: Wie weet is de HEER me genadig en blijft het kind in leven. Maar nu het dood is, wat zou ik nu nog vasten? Daarmee kan ik het toch niet terughalen. Ik ga naar hem toe; hij komt niet terug bij mij.’ David troostte zijn vrouw Batseba. Hij sliep met haar en ze kreeg een zoon, die hij Salomo noemde. De HEER had het kind lief en gaf het bij monde van de profeet Natan de naam Jedidja, ‘Lieveling van de HEER’.
-
123. Goed lezen
2 Samuel 6 Weer riep David alle weerbare mannen van Israël bijeen; het waren er dertigduizend. Hij ging met zijn gevolg op weg om de ark van God op te halen uit Baäla in Juda, de ark waaraan een bijzondere naam verbonden is: die van de HEER van de hemelse machten, die op de cherubs troont. Ze haalden de ark van God uit het huis van Abinadab, dat op een heuvel ligt, en laadden hem op een nieuwe wagen. Abinadabs zonen Uzza en Achio leidden de wagen; Achio liep voor de ark uit. David en de Israëlieten speelden voor de HEER op allerlei muziekinstrumenten van hout en op lieren en harpen, op tamboerijnen, rinkelbellen en cimbalen. Toen ze langs de plek kwamen waar Nachon zijn graan dorste, gingen de ossen daar op af. Uzza stak zijn hand uit en greep de ark van God vast. De HEER ontstak in woede tegen Uzza en strafte hem ter plekke voor zijn onachtzaamheid, zodat hij op slag dood was. David werd kwaad omdat de HEER Uzza had doorkliefd. Hij noemde die plaats Peres-Uzza, en zo heet het daar tot op de dag van vandaag. Toen werd David bang voor de HEER en hij vroeg zich af: Hoe kan de ark van de HEER ooit bij mij in Jeruzalem komen? Hij durfde de ark niet meer terug te leiden op de weg naar de Davidsburcht, en liet de wagen afslaan naar het huis van Obed-Edom, een Gatiet. De ark van de HEER bleef drie maanden in het huis van Obed-Edom, en de HEER zegende Obed-Edom en zijn hele huishouden. Toen koning David hoorde dat de HEER Obed-Edom en zijn familie en bezittingen had gezegend vanwege de aanwezigheid van de ark van God, ging hij naar het huis van Obed-Edom om de ark feestelijk in te halen in de Davidsburcht. Telkens als de dragers van de ark van de HEER zes passen gedaan hadden, offerde hij een stier en een vetgemeste koe. Vol overgave danste hij voor de HEER, slechts gekleed in een linnen priesterhemd. Onder gejuich en stoten op de ramshoorn brachten David en de Israëlieten de ark van de HEER de berg op. Toen de ark de Davidsburcht werd binnengedragen, stond Michal, de dochter van Saul, al op de uitkijk bij haar venster. Ze zag koning David dansen en springen voor de HEER, en haar hart vulde zich met minachting. De ark van de HEER werd neergezet in de tent die David ervoor had opgericht, en David bracht de HEER brandoffers en vredeoffers. Na afloop daarvan zegende hij het volk in de naam van de HEER van de hemelse machten. Aan heel het volk, aan alle aanwezige Israëlieten, zowel de mannen als de vrouwen, liet hij brood, gedroogde dadels en rozijnen uitdelen. Daarna ging iedereen naar huis. Ook David ging naar huis, om zijn familie en bedienden te zegenen. Michal kwam hem tegemoet en zei: ‘De koning van Israël heeft zich vandaag wel bijzonder waardig gedragen! Als de eerste de beste dwaas heeft hij zich voor de ogen van zijn slavinnen en onderdanen ontbloot!’ David antwoordde: ‘Dat deed ik voor de HEER, die mij heeft aangesteld als vorst over het volk van de HEER, over Israël, en mij zo heeft verkozen boven jouw vader en heel zijn familie; voor de HEER danste ik! En al zou ik me nog erger vernederen, al zou ik me zelfs in mijn eigen ogen verlagen, dan nog zou ik in aanzien staan bij de slavinnen over wie je spreekt.’ Michal, de dochter van Saul, zou kinderloos blijven tot op de dag van haar dood.
-
121. De gezalfde en de eed
We gaan weer verder met David. Deze keer het verhaal over Saul, David, een stuk van een mantel, een gezalde en een eed. Luister nu de aflevering De gezalfde en de eed via #spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts, www.gelukkigdemens.nl/121-de-gezalfde-en-de-eed of je eigen podcastapp. David trok zich met zijn mannen terug in de rotsholen in de buurt van Engedi. Toen Saul bij terugkeer van zijn veldtocht tegen de Filistijnen hoorde dat David zich in de woestijn bij Engedi bevond, koos hij drieduizend van de beste mannen van Israël uit en ging met hen in het rotsachtige gebied waar de steenbokken leven, op zoek naar David en zijn mannen. Onderweg kwam hij langs een spelonk die door een muurtje was afgeschermd. Daar ging hij naar binnen en hurkte neer om zijn behoefte te doen. En juist achter in die spelonk hadden David en zijn mannen zich verstopt. Davids mannen zeiden tegen hem: ‘Dit is je kans! Dit is het moment waar de HEER op doelde toen hij zei: “Ik zal je vijand aan je uitleveren; je kunt met hem doen wat je goeddunkt.”’ David stond op en sneed stilletjes een reep van Sauls mantel af. Zijn hart bonsde ervan, en hij zei tegen zijn mannen: ‘De HEER verhoede dat ik mijn koning, Gods gezalfde, iets zou aandoen en mijn hand tegen hem zou opheffen. Hij is immers door de HEER zelf als koning aangewezen.’ Zo maande David zijn mannen tot kalmte en weerhield hij ze ervan om Saul te overvallen. Saul was opgestaan en weer naar buiten gegaan. Nu haastte ook David zich naar buiten en riep hem achterna: ‘Mijn heer en koning!’ Toen Saul omkeek, knielde David neer, boog diep voorover en zei: ‘Waarom schenkt u gehoor aan de mensen die beweren dat ik u kwaad wil doen? Vandaag hebt u aan den lijve kunnen ondervinden dat de HEER u in die spelonk aan mij had overgeleverd. Ze zeiden dat ik u moest vermoorden, maar ik was met u begaan en ik zei bij mezelf dat ik mijn hand niet tegen mijn heer moest opheffen, omdat u immers de gezalfde van de HEER bent. Kijk zelf maar, vader, hier heb ik een stuk van uw mantel; ik heb een reep van uw mantel afgesneden, maar ik heb u niet vermoord. Ziet u wel dat ik niets kwaads of verkeerds tegen u in de zin heb? Ik heb u niets misdaan, maar u jaagt me op en staat me naar het leven. Laat de HEER beslissen wie van ons beiden in zijn recht staat en laat de HEER mij op u wreken; ik zal mijn hand niet tegen u opheffen. Zoals het oude spreekwoord luidt: Slechte mensen, slechte daden. Nee, ik zal mijn hand niet tegen u opheffen. Tegen wie is de koning van Israël eigenlijk uitgerukt? Op wie maakt u jacht? Een dode hond, een nietige vlo! De HEER zal uitspraak doen en beslissen wie van ons beiden in zijn recht staat. Hij zal mijn zaak onderzoeken en verdedigen en mij recht verschaffen tegenover u.’ Nadat David was uitgesproken, vroeg Saul: ‘Is het jouw stem die ik daar hoor, David, mijn zoon?’ Toen barstte hij in tranen uit en zei: ‘Jij staat meer in je recht dan ik, want jij hebt kwaad met goed vergolden. Je hebt zojuist getoond dat je het goed met me voorhebt: de HEER had me aan jou uitgeleverd, en toch heb je me niet gedood. Wie laat ooit zijn vijand gaan als hij hem op zijn weg vindt? Moge de HEER je belonen voor wat je vandaag voor mij hebt gedaan. Nu weet ik zeker dat jij koning zult worden en dat je het koningschap van Israël vast in handen zult houden. Maar zweer me bij de HEER dat je mijn nakomelingen niet zult uitroeien, zodat mijn naam binnen de familie behouden blijft.’ David zwoer wat Saul van hem vroeg. Toen ging Saul terug naar huis en David en zijn mannen trokken weer de bergen in.
-
120. Echt kennen
Deze week weer een meer traditionele aflevering. Een psalm. Een psalm geschreven door David. In deze psalm leren we weer een stukje David kennen. Is het een klaagzang? Is het Levensangst? Het is in ieder geval een stukje van David. Luister nu de aflevering Echt kennen via #spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts, www.gelukkigdemens.nl/120-echt-kennen of je eigen podcastapp. Psalm 6 Voor de koorleider. Bij snarenspel, op de wijs van De achtste. Een psalm van David. HEER, straf mij niet in uw woede, tuchtig mij niet in uw toorn. Heb erbarmen, HEER, want ik kwijn weg. Genees mij, HEER, ik ben doodsbang, ik vrees voor mijn leven. Hoe lang, HEER, moet ik nog wachten? Keer terug, HEER, spaar toch mijn leven, toon mij uw trouw en red mij. Want doden noemen uw naam niet meer! Wie in het dodenrijk kan u nog loven? Moe ben ik van zuchten, elke nacht is mijn kussen nat, mijn bed doorweekt van tranen. Mijn ogen zijn gezwollen van verdriet, roodomrand van alles wat mij benauwt. Weg van mij, allen die kwaad doen! De HEER hoort hoe luid ik ween, de HEER hoort mijn roep om erbarmen, de HEER neemt mijn smeekbede aan. Beschaamd en doodsbang keren mijn vijanden om, in een oogwenk met schande bedekt.
-
119. Rispa
We krijgen nu wel eens de vraag of we niet iets anders kunnen doen dan David. Een psalm ofzo… Maar we zijn nog niet klaar met David. Dit is wel de laatste aflevering van de serie-in-serie De vrouwen van David. Ditmaal over Rispa, de vrouw die David van gedachten heeft veranderd. 2 Samuel 21:1-14 Tijdens de regering van David heerste er eens drie jaar achtereen hongersnood. David wendde zich tot de HEER, en de HEER antwoordde: ‘Het komt door Saul en zijn moordenaarsbende, omdat hij de Gibeonieten heeft gedood.’ De Gibeonieten namelijk behoorden niet tot het volk van Israël. Het waren overlevenden van de Amorieten, en de Israëlieten hadden hun gezworen dat ze hen met rust zouden laten, maar Saul had in zijn ijver voor Israël en Juda geprobeerd hen uit te roeien. David liet de Gibeonieten bij zich komen en vroeg hun: ‘Wat kan ik doen om het onrecht goed te maken dat u is aangedaan, zodat de vloek die er wegens u op Gods eigen land rust ongedaan wordt gemaakt?’ De Gibeonieten antwoordden: ‘Wij willen geen recht doen gelden op het goud en zilver van Saul en zijn familie en we hebben het recht niet om iemand uit Israël te doden.’ De koning zei: ‘Wat u ook vraagt, ik zal het u toestaan.’ ‘De man die ons heeft willen verdelgen en plannen heeft beraamd om ons uit heel Israël weg te vagen!’ antwoordden ze. ‘Lever zeven van zijn mannelijke nakomelingen aan ons uit, dan zullen wij die in Sauls woonplaats Gibea terechtstellen en ophangen ten overstaan van de HEER, die ooit Saul had uitverkozen.’ ‘Goed,’ zei de koning. Hij spaarde echter de zoon van Sauls zoon Jonatan, Mefiboset, vanwege de eed die David en Jonatan elkaar bij de HEER gezworen hadden. Daarom nam hij Armoni en Mefiboset, de twee zonen die Saul had gekregen bij Rispa, de dochter van Ajja, en de vijf zonen die Sauls dochter Merab had gekregen van Adriël, de zoon van Barzillai uit Mechola. Hij leverde hen uit aan de Gibeonieten, die hen boven op een berg ophingen ten overstaan van de HEER. Ze werden alle zeven tegelijk ter dood gebracht, in het begin van de oogsttijd, in de tijd van de gersteoogst. Rispa, de bijvrouw van Saul, spreidde een kleed op de rotsen en bleef daar van het begin van de oogsttijd totdat de eerste herfstregens vielen om overdag de aasvogels van de lijken te verjagen en ’s nachts de wilde dieren. Toen David hoorde wat Rispa had gedaan, liet hij het gebeente van Saul en diens zoon Jonatan weghalen bij de burgers van Jabes in Gilead. Die hadden immers heimelijk de lijken geborgen van Saul en Jonatan, die na de slag bij Gilboa door de Filistijnen waren opgehangen op het plein van Bet-San. Hij liet hun gebeente overbrengen naar Sela in Benjamin en begroef hen samen met de lijken van de gehangenen in het graf van Sauls vader Kis. Alles gebeurde zoals de koning het beval, en God liet zich ten gunste van het land vermurwen.
Ontvang een e-mail bij nieuwe afleveringen
We gebruiken het programma Mailchimp om je op de hoogte te houden van nieuwe afleveringen. Door op de knop 'Abonneren' te drukken ga je akkoord dat Mailchimp jouw gegevens verwerkt. Je kunt je op elk moment uitschrijven voor deze e-mails.
Laatste afleveringen
Onderwerpen