Tag: Rechters

  • 129. Terug in bed

    Je hebt van die dagen… Je hebt van die dagen dat je het liefste terug in bed kruipt. Terug onder de dekens en je verstoppen voor de rest van de wereld. Van die dagen dat alles wat je probeert mis gaat. Die dagen dat het niet lukt. Maar weet ook, het kan altijd erger. Deze aflevering heet Terug in bed. Luister via alle bekende kanalen (#spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts) en natuurlijk via onze website www.gelukkigdemens.nl/129-terug-in-bed of je eigen podcastapp Richteren 5 Die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, dit lied: ‘Loof de HEER, omdat Israël zijn haren dreigend loswierp, loof de HEER, omdat Israël zich meldde voor de strijd. Koningen en vorsten, luister en hoor toe hoe ik de HEER bezing, een lied zing voor de HEER, de God van Israël. HEER, de aarde beefde toen u voortschreed vanuit Seïr; toen u optrok vanuit Edom stortte water uit de hemel en de wolken neer. Voor de heerser van de Sinai wankelden de bergen, voor u, HEER, u, de God van Israël. Onder Samgar, de zoon van Anat, in de tijd van Jaël, begaf geen karavaan zich nog op weg. Wie toch op reis moest, nam de kronkelpaden. Aanvoerders ontbraken, het land kende geen leiding Verkoos men andere goden, dan stond de vijand voor de poorten; ons leger telde veertigduizend man, maar van schild of speer geen spoor. ons leger telde veertigduizend man, maar van schild of speer geen spoor. Loof de HEER! Ik dank hen die niet aarzelden de strijders aan te voeren. Reizigers, gezeten op gezadelde ezelinnen, en ook jullie die te voet moeten gaan, overstem met je verhalen het geklets bij de bronnen en laat ieder bij het drenken zingen van de HEER die overwon, van de overwinning door zijn aanvoerders voor Israël behaald. Daar trok het volk van de HEER ten strijde, voorwaarts vanuit de steden. Ga voorop, Debora, vuur ons aan en zing een lied! Barak, val aan! Grijp de vijand, jij zoon van Abinoam! Daar trokken toen de ware aanvoerders ten strijde, het volk van de HEER trok met zijn helden op. Uit Efraïm kwamen zij die in Amalek wonen en voegden zich bij jou en je verwanten, Benjamin. Uit Machir kwamen aanvoerders, uit Zebulon de leiders van het leger. Uit Issachar sloten de vorsten zich bij Debora aan. Na Issachar kwam Barak; hij ging het volk voor in de vlakte. Maar de stam Ruben bleef steeds maar overleggen. Wat hield je bij je schaapskooi en het fluitspel van je herders? Ruben bleef maar overleggen, Gilead kwam de Jordaan niet over, Dan bleef bij zijn schepen, Aser bleef aan zee en verliet zijn havens niet, maar Zebulon en Naftali waagden hun leven op de heuvels. Daar kwamen de koningen, de stadsvorsten van Kanaän. Zij streden bij Taänach, bij Megiddo, aan de oever van de stroom, maar er viel voor hen geen zilver buit te maken. De sterren aan de hemel streden mee tegen de vijand, zij hadden in hun baan zich tegen Sisera gekeerd. Vorsten werden meegesleurd door het water van de Kison, de Kison, die aloude en snelstromende rivier. Ga voort, mijn ziel, ga voort! Dreunend klonk de hoefslag van zijn wegstormende paarden, van zijn schitterende paarden, in onstuimige galop. Vervloekt zij Meroz, dat de HEER geen hulp bood, vervloekt! – zo spreekt de engel van de HEER –, vervloekt zijn inwoners, zij sloten zich niet bij de helden aan. Geloofd zij Jaël, de beste aller vrouwen, Jaël, de vrouw van Cheber, de Keniet. Was ooit een tent gezegend met een vrouw als zij? Sisera vroeg om water en zij gaf hem melk te drinken, room bracht ze hem te drinken, in een rijk versierde schaal. Met één hand vatte ze een tentpin, met de andere een hamer. Ze dreef de tentpin door zijn slaap, spleet met een hamerslag zijn hoofd. Aan haar voeten viel hij neer, bezweek hij en bleef liggen. Aan haar voeten bezweek hij, daar viel hij neer. Waar hij bezweek, daar bleef hij liggen, verpletterend verslagen. Aan haar venster stond zijn moeder, ze tuurde en ze klaagde: “Waar blijft zijn wagen toch? Klinkt het geratel van de wielen al?” De wijste van haar vrouwen gaf haar antwoord en zei haar wat zij zelf reeds had bedacht: “Wellicht zijn ze nog bezig om hun schatten te verdelen: elke man een meisje, of misschien wel twee. En voor Sisera gekleurde stoffen met borduursel, stoffen met borduursel waarmee hij zijn schatjes tooit.” HEER, laat zo al uw vijanden ten onder gaan, en maak wie u liefhebben onstuitbaar als de opgaande zon.’ Veertig jaar had het land rust.

  • 99. Simson – deel 4

    En we zijn aanbeland bij de laatste aflevering over onze held Simson. En in deze aflevering komt de befaamde Delila om de hoek kijken. Hij wordt gevangen genomen, zijn haar wordt afgeschoren en hij sterft. Wieteke leest Rechters 16 en hierin horen we hoe het afloopt met onze Simson. Mocht je de vorige afleveringen niet geluisterd hebben, dan kunnen we aanbevelen om dat te doen (begin dan bij aflevering 96; Simson deel 1).

    Op een keer was Simson in Gaza. Daar viel zijn oog op een hoer en hij ging bij haar naar binnen. De inwoners van Gaza kwamen erachter dat Simson in de stad was. De waakzaamheid in de stad werd verhoogd en bij de stadspoort hield een aantal mannen zich gereed om hem te overmeesteren; verder deden ze die nacht nog niets. ‘Zodra het licht wordt zullen we hem doden,’ zeiden ze. Maar Simson sliep niet langer dan tot middernacht, toen stond hij op. Bij de stadspoort gekomen greep hij de beide deurposten vast en rukte ze los met deuren en sluitbalk en al; hij nam het hele gevaarte op zijn schouders en droeg het weg, helemaal naar een van de bergtoppen tegenover Hebron.

    Enige tijd later begon Simson een verhouding met een vrouw uit het Sorekdal, een zekere Delila. De Filistijnse stadsvorsten gingen naar Delila toe en zeiden tegen haar: ‘Haal Simson over om u te vertellen waarin zijn geweldige kracht schuilt en wat we moeten doen om hem weerloos te maken. Dan kunnen we hem gevangennemen, zodat we geen last meer van hem hebben, en krijgt u van ieder van ons elfhonderd sjekel zilver.’ Dus vroeg Delila aan Simson: ‘Vertel me eens: waarin schuilt toch je geweldige kracht? Hoe kan iemand je zo boeien dat je weerloos wordt?’ Simson antwoordde: ‘Als ik geboeid word met zeven verse, soepele pezen, dan ben ik even zwak als ieder ander.’ De Filistijnse vorsten stuurden Delila zeven verse, soepele pezen. Daarmee bond ze hem vast, terwijl in het vertrek ernaast een aantal Filistijnen klaarstond om hem te overmeesteren. Toen riep ze: ‘De Filistijnen komen je halen, Simson!’ Maar hij liet de pezen knappen als hennepvezels die te dicht bij het vuur komen. Het geheim van zijn kracht bleef in raadselen gehuld. ‘Wat is dat nu?’ zei Delila tegen Simson. ‘Je hebt me voor de gek gehouden en leugens opgedist! Vertel me nu echt hoe je geboeid moet worden.’ Simson antwoordde: ‘Als ik word vastgebonden met nieuwe, ongebruikte touwen, dan ben ik even zwak als ieder ander.’ Toen nam Delila nieuwe touwen en bond hem daarmee vast. Weer riep ze: ‘De Filistijnen komen je halen, Simson!’ Maar terwijl de Filistijnen al klaarstonden om hem te overmeesteren, liet Simson de touwen als draadjes van zijn armen knappen. ‘Je hebt me weer voor de gek gehouden en met leugens afgescheept!’ zei Delila. ‘Vertel me nu eindelijk hoe je geboeid moet worden.’ En Simson zei: ‘Als je mijn zeven haarvlechten inweeft in het weefgetouw en ze met een pin vastzet in de wand, dan ben ik even zwak als ieder ander.’ Zodra hij in slaap was gevallen, weefde Delila zijn zeven haarvlechten door de schering van haar weefgetouw en stak het weefsel vast met een pin. Toen riep ze: ‘De Filistijnen komen je halen, Simson!’ Simson werd wakker, rukte de pin los en trok zijn haarvlechten uit het weefgetouw, met schering en al. ‘Hoe kun je zeggen dat je van me houdt?’ zei Delila. ‘Je vertrouwt me niet eens! Tot drie keer toe heb je me voor de gek gehouden in plaats van me te vertellen waarin je geweldige kracht schuilt.’ Zo bleef ze hem dag in dag uit met verwijten bestoken en drong net zo lang aan tot hij het niet meer uithield en bezweek. ‘Nog nooit heeft een scheermes mijn hoofd aangeraakt,’ vertrouwde hij haar toe. ‘Dat is omdat ik al vanaf de moederschoot als nazireeër aan God gewijd ben. Als mijn hoofdhaar zou worden afgeschoren, zou mijn kracht me in de steek laten en zou ik net zo zwak zijn als ieder ander.’ Delila voelde dat hij ditmaal de waarheid had verteld en stuurde de Filistijnse vorsten de boodschap: ‘Deze keer moet u zelf komen, want nu heeft hij mij de waarheid toevertrouwd.’ Ze kwamen naar haar toe en brachten het geld voor haar mee. Zodra Simson in haar schoot in slaap was gevallen liet ze een van de Filistijnen binnenkomen, en in diens bijzijn schoor ze Simsons zeven haarvlechten af. Daardoor week zijn kracht en zo maakte zij hem weerloos. ‘De Filistijnen zijn er om je te halen, Simson!’ riep ze. Simson werd wakker en wilde opspringen en zich losrukken, net als de vorige keren, want hij wist niet dat de HEER hem verlaten had. Maar de Filistijnen grepen hem, staken zijn ogen uit en voerden hem mee naar Gaza, geboeid met bronzen ketenen. In Gaza werd hij in de gevangenis gezet, waar hij meel moest malen. Maar zijn afgeschoren haar begon meteen weer aan te groeien.

    ‘Onze god heeft onze vijand Simson aan ons uitgeleverd,’ verklaarden de Filistijnse vorsten, en daarom hielden ze een groot offerfeest ter ere van hun god Dagon. Bij het zien van Simson juichte het volk:

    ‘Geloofd zij onze god, want hij levert aan ons uit
    onze vijand, die ons land verwoestte,
    onze vijand, die zo velen van ons doodde.’

    Ze waren in een steeds vrolijker stemming geraakt, en ten slotte had iemand voorgesteld: ‘Laten we Simson erbij halen, dan kunnen we lachen.’ Simson werd uit de gevangenis gehaald en moest om de feestgangers te vermaken tussen de zuilen van de tempel gaan staan. Hij vroeg aan de jongen die hem geleidde: ‘Zet me zo neer dat ik de zuilen kan aanraken waarop de tempel rust, dan kan ik daartegen steunen.’ De tempel was vol mensen, onder wie de Filistijnse stadsvorsten, en er waren ook nog zo’n drieduizend mannen en vrouwen op het dak geklommen om naar Simson te kijken en hem uit te jouwen. Maar Simson riep de HEER om hulp en bad: ‘HEER, mijn God, denk toch aan mij! Geef me alstublieft nog eenmaal genoeg kracht, zodat ik me voor minstens één van mijn beide ogen op de Filistijnen kan wreken.’ Voorzichtig betastte hij de twee middelste steunpilaren van de tempel, zette zich met beide handen schrap en riep uit: ‘Mijn dood zal de dood zijn van de Filistijnen!’ Toen duwde hij uit alle macht. De tempel stortte in en alle aanwezigen, ook de stadsvorsten, werden bedolven. Zo maakte Simson bij zijn dood meer slachtoffers dan tijdens zijn hele leven.

    Zijn verwanten, zijn hele familie van vaderskant, kwamen naar Gaza om zijn lichaam op te halen. Ze namen het mee en begroeven het tussen Sora en Estaol, in het graf van zijn vader Manoach. Twintig jaar lang had hij Israël geleid.

  • Simson – deel 3

    Kinnebak… Kinnebak; dat is het woord waar Wieteke als klein meisje op aansloeg. En dit woord komt terug in het derde verhaal over Simson. Daarnaast hebben we deze week vossen, […]

  • 97. Simson – deel 2

    Dit is de tweede aflevering over onze held Simson. In deze aflevering trouwt hij (en het is niet met Delila). Maar hij verscheurt ook een leeuw met z'n blote handen en dood nog even dertig man. Er gebeurt veel. Mocht je de eerste gemist hebben, luister die dan eerst. Aflevering is 96. Simson - Deel 1   En wil je ook zo'n groot trouwfeest van 7 dagen: kijk dan eens op de website van Dopersduin (www.dopersduin.nl) en boek. Als een feest van zeven dagen iets te gortig is, dan kun ook gewoon een keer in een vakantie komen of als bed & breakfast gast…   Rechters 14   Op een keer ging Simson naar Timna. Daar viel zijn oog op een Filistijns meisje. Toen hij thuiskwam vertelde hij zijn ouders: ‘Ik heb in Timna een Filistijns meisje gezien. Ik zou willen dat u haar voor mij ten huwelijk vraagt.’ Maar zijn ouders zeiden: ‘Waarom zoek je een bruid bij die onbesneden Filistijnen? Er is onder de dochters van je verwanten toch wel een vrouw voor je te vinden, of in elk geval onder de meisjes van ons eigen volk.’ ‘Nee, vader,’ antwoordde Simson. ‘Dit meisje moet u voor me vragen, want zij bevalt me.’ Zijn ouders wisten niet dat het de HEER was die hierop aanstuurde, omdat hij een aanleiding zocht om de strijd met de Filistijnen aan te gaan. De Filistijnen waren in die tijd namelijk heer en meester in Israël.   Simson ging met zijn vader en moeder op weg naar Timna. In de buurt van de wijngaarden van Timna kwam opeens een leeuw brullend op hem af. Toen voer de geest van de HEER in hem en met zijn blote handen verscheurde hij de leeuw, alsof het een geitenbokje was. Maar tegen zijn vader en moeder sprak hij er met geen woord over. Hij vervolgde zijn weg en sprak met het meisje, en zij beviel hem nog steeds. Niet lang daarna maakte hij de reis opnieuw, nu om haar tot vrouw te nemen. Onderweg verliet hij even het pad om naar de dode leeuw te kijken. Daar zag hij dat zich in het kadaver een zwerm bijen had genesteld, en dat er honing in zat. Met zijn blote handen haalde hij de honing eruit, en al etend liep hij terug naar zijn ouders. Hij gaf hun er ook wat van te eten, maar hij zei er niet bij dat hij die honing uit het kadaver van een leeuw had gehaald.   Zijn vader ging naar het ouderlijk huis van het meisje. Simson gaf daar een feest, want zo hoorde dat wanneer een jongeman ging trouwen. Na de kennismaking werden dertig van zijn leeftijdsgenoten uitgekozen om het feest bij te wonen. Simson zei tegen hen: ‘Laat ik jullie een raadsel opgeven. Als jullie me binnen de zeven dagen van dit feest de oplossing vertellen, krijgen jullie alle dertig een stel onder- en bovenkleren van mij. Maar als jullie de oplossing niet kunnen vinden, krijg ik van jullie dertig stel onder- en bovenkleren.’ ‘Afgesproken!’ antwoordden ze. ‘Laat je raadsel maar horen.’ Toen zei Simson:   ‘Het is sterk en het verslindt altijd, nu biedt het een maal van zoetigheid.’   Na drie dagen hadden ze de oplossing nog niet gevonden. Daarom zeiden ze op de vierde dag tegen Simsons vrouw: ‘Jij moet je man overhalen om ons de oplossing van het raadsel te vertellen, anders steken we jullie huis in brand zodat jij en je familie in de vlammen omkomen. Wat denken jullie wel! Hebben jullie ons soms uitgenodigd om ons tot de bedelstaf te brengen?’ Snikkend viel Simsons vrouw haar man om de hals en verweet hem: ‘Je houdt niet van me, het lijkt wel of je een hekel aan me hebt. Je hebt mijn stadsgenoten een raadsel opgegeven maar mij niet eens de oplossing verteld.’ ‘Die heb ik zelfs niet aan mijn eigen vader en moeder verteld,’ zei Simson. ‘Waarom zou ik het dan aan jou verklappen?’ Maar de hele feestweek door bleef ze hem in tranen verwijten maken, en op de zevende dag gaf hij ten slotte toe, zo had ze hem met haar verwijten bestookt. Ze vertelde de oplossing van het raadsel door aan haar stadsgenoten, en die stelden op die zevende dag, vlak voor zonsondergang, aan Simson de wedervraag:   ‘Wat zou er zoeter zijn dan honing en sterker dan de leeuwenkoning?’   ‘Ja ja,’ zei Simson. ‘Jullie hebben met mijn vaars geploegd, anders waren jullie er nooit achter gekomen.’ De geest van de HEER voer in hem en hij ging naar Askelon en doodde daar dertig man. Hij nam hun kleren mee en gaf die aan de jongemannen die de oplossing van het raadsel hadden gegeven. Hij was zo kwaad dat hij terugging naar

  • 96. Simson – Deel 1

    We zijn weer terug! En we gaan wat nieuws proberen. De komende weken gaan we een reeks maken. We zullen in 4 afleveringen het verhaal van Simson vertellen (je weet […]

Volg ons nu op:

Ontvang een e-mail bij nieuwe afleveringen

We gebruiken het programma Mailchimp om je op de hoogte te houden van nieuwe afleveringen. Door op de knop 'Abonneren' te drukken ga je akkoord dat Mailchimp jouw gegevens verwerkt. Je kunt je op elk moment uitschrijven voor deze e-mails.