Recente berichten

  • 103. Farao – deel 3

    ngeland. En dit keer gaat het over hoe farao eigenlijk een speelbal van God is. God heeft farao nodig. Hoe dat zit? Luister nu aflevering 103 van Gelukkig de mens.

    Exodus 10:1-29

    De HEER zei tegen Mozes: ‘Ga naar de farao, want ik heb hem en zijn hovelingen zo halsstarrig gemaakt om in Egypte al deze wonderen te kunnen doen. Ook wil ik dat jij aan je kinderen en kleinkinderen kunt vertellen hoe hard ik tegen de Egyptenaren ben opgetreden en welke wonderen ik bij hen heb verricht. Dan zullen jullie inzien dat ik de HEER ben.’ Mozes en Aäron gingen naar de farao en zeiden: ‘Dit zegt de HEER, de God van de Hebreeën: Hoe lang blijft u nog weigeren u aan mij te onderwerpen? Laat mijn volk gaan om mij te vereren. Weigert u mijn volk te laten gaan, dan stuur ik morgen sprinkhanen op uw rijk af. Die zullen het land in zulke dichte zwermen bedekken dat er geen stukje grond meer te zien is. Ze zullen het weinige dat er na de hagel is overgeschoten opvreten en alle bomen die weer uitgelopen zijn kaalvreten. Uw paleis en de huizen van uw hovelingen en van alle andere Egyptenaren zullen er vol mee komen te zitten. Zoiets is op aarde nog nooit voorgevallen, eerdere generaties hebben zoiets nooit meegemaakt.’ Hierna keerde Mozes zich om en verliet het paleis. De hovelingen zeiden tegen de farao: ‘Hoe lang moet die man ons nog in de ellende storten? Laat die Israëlieten toch gaan om de HEER, hun God, te vereren. Ziet u dan nog steeds niet in dat Egypte zo te gronde gaat?’ Daarop werden Mozes en Aäron opnieuw bij de farao gebracht, en nu zei deze: ‘Ga de HEER, jullie God, dan maar vereren. Maar wie gaan er eigenlijk mee?’ Mozes antwoordde: ‘We gaan met jong en oud, met onze zonen en dochters, en we nemen ook onze schapen, geiten en runderen mee, want we gaan ter ere van de HEER een feest vieren.’ ‘Ik zou jullie nog eerder de hulp van de HEER toewensen,’ zei de farao, ‘dan dat ik jullie met je kinderen laat gaan! Jullie zijn niet veel goeds van plan. Het gebeurt niet! Alleen de mannen mogen gaan om de HEER te vereren. Dat is toch wat jullie wilden?’ En hij liet hen uit het paleis wegjagen.

    Toen zei de HEER tegen Mozes: ‘Strek je arm uit over Egypte, dan komen er sprinkhanen, die alle planten zullen opvreten die de hagel heeft overgelaten.’ Mozes strekte zijn staf uit over Egypte, en toen liet de HEER die hele dag en die hele nacht een oostenwind over het land waaien. Toen de morgen aanbrak, had de wind de sprinkhanen aangevoerd. In grote zwermen streken ze in heel Egypte neer. Nooit eerder was er zo’n sprinkhanenplaag geweest en nooit zal er meer zo’n plaag komen. Overal zag de grond zwart van de sprinkhanen. Ze vraten alle planten en vruchten op die de hagel had overgelaten, zodat er nergens in Egypte aan bomen of planten nog iets groens te bekennen viel.

    Haastig ontbood de farao Mozes en Aäron. ‘Ik heb gezondigd tegen de HEER, uw God, en tegen u,’ zei hij. ‘Vergeef me mijn zonde nog deze ene keer en bid de HEER, uw God, dat hij mij nog van deze ene dodelijke plaag verlost.’ Hierop verliet Mozes het paleis en bad tot de HEER. En de HEER liet de wind draaien en aanzwellen tot een krachtige westenwind, die de sprinkhanen de Rietzee in joeg. In heel Egypte bleef geen sprinkhaan over. Maar de HEER zorgde ervoor dat de farao hardnekkig bleef weigeren de Israëlieten te laten gaan.

    De HEER zei tegen Mozes: ‘Strek je arm uit naar de hemel, dan komt er duisternis over Egypte, een duisternis zo dicht dat ze tastbaar is.’ Mozes strekte zijn arm uit naar de hemel, en toen was heel Egypte in diepe duisternis gehuld, drie dagen lang. Drie dagen lang konden de mensen elkaar niet zien en kon niemand een stap verzetten. Maar waar de Israëlieten woonden was het licht.

    Toen ontbood de farao Mozes en zei: ‘Ga de HEER dan maar vereren. Jullie kinderen mogen mee, maar jullie schapen, geiten en runderen moeten jullie hier laten.’ Mozes antwoordde: ‘Zelfs al zou u ons offerdieren ter beschikking stellen, dan nog moet ons eigen vee mee – geen enkel dier mag er achterblijven. Want we moeten de HEER, onze God, een offer brengen van dieren uit onze eigen kudden, en pas als we op de plaats van bestemming zijn, weten we waarmee we hem moeten vereren.’ Maar de HEER zorgde ervoor dat de farao hardnekkig bleef weigeren hen te laten gaan. ‘Uit mijn ogen!’ beval hij. ‘En waag het niet u nog eens te laten zien. Als u hier nog eens verschijnt, wordt dat uw dood.’ ‘Zoals u wilt,’ antwoordde Mozes, ‘ik zal u niet nog eens onder ogen komen.’

  • 102. Farao – deel 2

    En we gaan verder met deel twee van onze faraoreeks. Deze keer een stukje tekst dat normaal niet zo zorgvuldig gelezen wordt. Maar dat doen wij natuurlijk wel. En dan krijg je ook de schaduwzijde van de Bijbel te lezen.

    Luister nu de aflevering Farao deel 2 via #spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts, www.gelukkigdemens.nl/102-farao-deel-2 of je eigen podcastapp.

    Genesis 47

    Daarop ging Jozef naar de farao en deelde hem mee dat zijn vader en broers uit Kanaän waren gekomen, met hun schapen, geiten en runderen en met alles wat ze verder bezaten, en dat ze nu in Gosen waren. Vijf van zijn broers had hij meegenomen en hij stelde hen aan de farao voor. ‘Wat is uw beroep?’ vroeg de farao, en zij antwoordden: ‘Wij zijn schaapherders, net als onze voorouders.’ En ze vervolgden: ‘Uw dienaren zijn hierheen gekomen om een tijdlang in dit land te wonen, want er is in Kanaän geen weidegrond meer voor onze schapen en geiten; zo erg is de hongersnood daar. Geef uw dienaren daarom toestemming om in Gosen te gaan wonen.’ Toen zei de farao tegen Jozef: ‘Nu uw vader en uw broers naar u toe zijn gekomen, kunnen ze in Egypte blijven. Laat hen in het beste deel van het land wonen, laten ze zich in Gosen vestigen. En zijn er mannen bij die, naar u weet, hun vak verstaan, belast die dan met het toezicht over mijn veestapel.’

    Hierna bracht Jozef zijn vader Jakob bij de farao en stelde hem aan de farao voor. Jakob begroette hem met een zegenwens. De farao vroeg hem naar zijn leeftijd en Jakob antwoordde: ‘Honderddertig jaar heb ik nu op aarde rondgezworven. Mijn leven, dat ellendig is geweest, heeft nog maar kort geduurd, ik heb nog niet zo lang op aarde rondgezworven als mijn voorouders.’ Toen nam Jakob met een zegenwens afscheid van de farao.

    Jozef gaf zijn vader en zijn broers een stuk grond in het beste deel van Egypte, in Rameses, zodat ze zich daar konden vestigen, zoals de farao had gezegd. Hij voorzag zijn vader en zijn broers en heel zijn verdere familie van voedsel, zo veel als zij en hun kinderen maar nodig hadden.

    In heel het land was het voedsel inmiddels op, zo ernstig was de hongersnood. Zowel Egypte als Kanaän dreigde onder de hongersnood te bezwijken. De mensen kochten bij Jozef graan, en zo kwam al het geld dat er in Egypte en Kanaän te vinden was bij Jozef terecht. Hij liet dat geld naar het paleis van de farao brengen.

    Toen het geld in Egypte en Kanaän op was, kwamen de Egyptenaren weer bij Jozef. ‘Geef ons te eten,’ zeiden ze. ‘U kunt ons toch niet voor uw ogen laten sterven nu we geen geld meer hebben?’ Jozef antwoordde: ‘Als u geen geld meer hebt, geef me dan uw vee, dan krijgt u in ruil daarvoor eten.’ Dus brachten ze hun vee naar Jozef, en hij gaf hun voedsel in ruil voor hun paarden, schapen, geiten, runderen en ezels. Zo voorzag hij hen dat jaar van voedsel in ruil voor hun vee.

    Een jaar later kwamen ze weer bij hem. Ditmaal zeiden ze: ‘We hoeven u niet te zeggen, heer, dat we nu al ons geld en al ons vee aan u hebben gegeven. We hebben u niets anders meer te bieden dan ons lichaam en onze akkers. Laat ons en onze akkers niet voor uw ogen ten onder gaan. Koop ons en onze grond in ruil voor eten; dan krijgt de farao de beschikking over onszelf en onze grond. En geeft u ons ook zaad, dan kunnen we tenminste in leven blijven en hoeven de akkers niet te verwilderen.’ Jozef kocht alle akkergrond van Egypte voor de farao op, want alle Egyptenaren verkochten hun akker, zo erg hadden ze onder de hongersnood te lijden. Zo kwam al het land in bezit van de farao. En in alle delen van Egypte maakte Jozef het volk tot slaaf. Alleen de grond van de priesters kocht hij niet op, want de priesters kregen een vaste toelage van de farao en zij konden van dat inkomen leven; daarom hoefden zij hun grond niet te verkopen. Jozef zei tegen het volk: ‘Nu heb ik uzelf en uw grond voor de farao gekocht. Hier hebt u zaad; zaai de akkers daarmee in. Van de opbrengst moet u voortaan een vijfde deel aan de farao afstaan. Vier vijfde is voor u; dat kunt u gebruiken als zaaigoed en als voedsel voor uzelf, uw kinderen en uw verdere familieleden.’ Ze antwoordden: ‘U hebt ons leven gered. Als u het zo wilt, heer, zullen wij de farao voortaan als slaaf dienen.’ Jozef legde in een wet vast (en die wet is nog altijd van kracht) dat een vijfde van de opbrengst van de Egyptische akkers voor de farao was. Alleen de grond van de priesters werd geen eigendom van de farao.

    Zo gingen de Israëlieten in Egypte wonen, in Gosen. Ze verwierven er bezittingen, ze kregen kinderen en breidden zich sterk uit.

  • 101. Farao – deel 1

    We gaan weer voor een nieuwe reeks! Onze vorige reeks over Simson (aflevering 96 t/m 99) was een groot succes. Dus dachten we, op naar de volgende. En deze keer gaan we het hebben over farao's. En dit begint in Genesis 12. Daar komt de eerste om de hoek kijken.

    Luister nu de aflevering Farao deel 1 via #spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts, www.gelukkigdemens.nl/101-farao-deel-1 of je eigen podcastapp.

    Eens brak er in het land hongersnood uit. Abram trok naar Egypte om daar tijdelijk te gaan wonen, want de hongersnood was zeer zwaar. Toen hij op het punt stond Egypte binnen te trekken, zei hij tegen zijn vrouw Sarai: ‘Luister, ik weet heel goed dat jij een mooie vrouw bent. Als de Egyptenaren je zien, zullen ze denken: Dat is zijn vrouw, en dan zullen ze jou in leven laten, maar mij zullen ze doden. Zeg daarom dat je mijn zuster bent, dan kom ik er dankzij jou misschien goed vanaf en loopt mijn leven geen gevaar.’ Inderdaad was Abram nog maar nauwelijks in Egypte of de Egyptenaren zagen dat Sarai een bijzonder mooie vrouw was. Ook de officieren van de farao merkten haar op. Ze vertelden de farao zo enthousiast over haar dat hij de vrouw naar zijn paleis liet overbrengen. En vanwege haar werd Abram door de farao met geschenken overladen: hij kreeg schapen en geiten, runderen, ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen.

    Maar de HEER trof de farao en zijn hof met zware plagen om wat er gebeurd was met Abrams vrouw Sarai. Toen ontbood de farao Abram. ‘Wat hebt u mij aangedaan!’ zei hij. ‘Waarom hebt u me niet verteld dat ze uw vrouw is? Waarom hebt u gezegd dat ze uw zuster is? Nu heb ik haar tot vrouw genomen. Hier is uw vrouw weer, neem haar mee en verdwijn!’ En op bevel van de farao werd Abram, met zijn vrouw en al zijn bezittingen, onder geleide het land uit gebracht.

  • 100. Jubileum

    De honderdste aflevering (💯) van Gelukkig de mens. We hebben 100 afleveringen van deze podcast gemaakt. En elke aflevering stond een Bijbeltekst centraal. Dus hoe kunnen we dat beter vieren dan met een podcast over… een niet Bijbeltekst. Deze week leest Wieteke uit het boek Jubileeën, ook wel het kleine Genisis genoemd. Want ja, 100 podcasts, dat is natuurlijk een jubileum.

    Deze aflevering heet jubileum. Luister nu de aflevering via #spotify, #googlepodcasts, #applepodcasts, www.gelukkigdemens.nl/100-jubileum of je eigen podcastapp.

    En op naar de 200!

  • 99. Simson – deel 4

    En we zijn aanbeland bij de laatste aflevering over onze held Simson. En in deze aflevering komt de befaamde Delila om de hoek kijken. Hij wordt gevangen genomen, zijn haar wordt afgeschoren en hij sterft. Wieteke leest Rechters 16 en hierin horen we hoe het afloopt met onze Simson. Mocht je de vorige afleveringen niet geluisterd hebben, dan kunnen we aanbevelen om dat te doen (begin dan bij aflevering 96; Simson deel 1).

    Op een keer was Simson in Gaza. Daar viel zijn oog op een hoer en hij ging bij haar naar binnen. De inwoners van Gaza kwamen erachter dat Simson in de stad was. De waakzaamheid in de stad werd verhoogd en bij de stadspoort hield een aantal mannen zich gereed om hem te overmeesteren; verder deden ze die nacht nog niets. ‘Zodra het licht wordt zullen we hem doden,’ zeiden ze. Maar Simson sliep niet langer dan tot middernacht, toen stond hij op. Bij de stadspoort gekomen greep hij de beide deurposten vast en rukte ze los met deuren en sluitbalk en al; hij nam het hele gevaarte op zijn schouders en droeg het weg, helemaal naar een van de bergtoppen tegenover Hebron.

    Enige tijd later begon Simson een verhouding met een vrouw uit het Sorekdal, een zekere Delila. De Filistijnse stadsvorsten gingen naar Delila toe en zeiden tegen haar: ‘Haal Simson over om u te vertellen waarin zijn geweldige kracht schuilt en wat we moeten doen om hem weerloos te maken. Dan kunnen we hem gevangennemen, zodat we geen last meer van hem hebben, en krijgt u van ieder van ons elfhonderd sjekel zilver.’ Dus vroeg Delila aan Simson: ‘Vertel me eens: waarin schuilt toch je geweldige kracht? Hoe kan iemand je zo boeien dat je weerloos wordt?’ Simson antwoordde: ‘Als ik geboeid word met zeven verse, soepele pezen, dan ben ik even zwak als ieder ander.’ De Filistijnse vorsten stuurden Delila zeven verse, soepele pezen. Daarmee bond ze hem vast, terwijl in het vertrek ernaast een aantal Filistijnen klaarstond om hem te overmeesteren. Toen riep ze: ‘De Filistijnen komen je halen, Simson!’ Maar hij liet de pezen knappen als hennepvezels die te dicht bij het vuur komen. Het geheim van zijn kracht bleef in raadselen gehuld. ‘Wat is dat nu?’ zei Delila tegen Simson. ‘Je hebt me voor de gek gehouden en leugens opgedist! Vertel me nu echt hoe je geboeid moet worden.’ Simson antwoordde: ‘Als ik word vastgebonden met nieuwe, ongebruikte touwen, dan ben ik even zwak als ieder ander.’ Toen nam Delila nieuwe touwen en bond hem daarmee vast. Weer riep ze: ‘De Filistijnen komen je halen, Simson!’ Maar terwijl de Filistijnen al klaarstonden om hem te overmeesteren, liet Simson de touwen als draadjes van zijn armen knappen. ‘Je hebt me weer voor de gek gehouden en met leugens afgescheept!’ zei Delila. ‘Vertel me nu eindelijk hoe je geboeid moet worden.’ En Simson zei: ‘Als je mijn zeven haarvlechten inweeft in het weefgetouw en ze met een pin vastzet in de wand, dan ben ik even zwak als ieder ander.’ Zodra hij in slaap was gevallen, weefde Delila zijn zeven haarvlechten door de schering van haar weefgetouw en stak het weefsel vast met een pin. Toen riep ze: ‘De Filistijnen komen je halen, Simson!’ Simson werd wakker, rukte de pin los en trok zijn haarvlechten uit het weefgetouw, met schering en al. ‘Hoe kun je zeggen dat je van me houdt?’ zei Delila. ‘Je vertrouwt me niet eens! Tot drie keer toe heb je me voor de gek gehouden in plaats van me te vertellen waarin je geweldige kracht schuilt.’ Zo bleef ze hem dag in dag uit met verwijten bestoken en drong net zo lang aan tot hij het niet meer uithield en bezweek. ‘Nog nooit heeft een scheermes mijn hoofd aangeraakt,’ vertrouwde hij haar toe. ‘Dat is omdat ik al vanaf de moederschoot als nazireeër aan God gewijd ben. Als mijn hoofdhaar zou worden afgeschoren, zou mijn kracht me in de steek laten en zou ik net zo zwak zijn als ieder ander.’ Delila voelde dat hij ditmaal de waarheid had verteld en stuurde de Filistijnse vorsten de boodschap: ‘Deze keer moet u zelf komen, want nu heeft hij mij de waarheid toevertrouwd.’ Ze kwamen naar haar toe en brachten het geld voor haar mee. Zodra Simson in haar schoot in slaap was gevallen liet ze een van de Filistijnen binnenkomen, en in diens bijzijn schoor ze Simsons zeven haarvlechten af. Daardoor week zijn kracht en zo maakte zij hem weerloos. ‘De Filistijnen zijn er om je te halen, Simson!’ riep ze. Simson werd wakker en wilde opspringen en zich losrukken, net als de vorige keren, want hij wist niet dat de HEER hem verlaten had. Maar de Filistijnen grepen hem, staken zijn ogen uit en voerden hem mee naar Gaza, geboeid met bronzen ketenen. In Gaza werd hij in de gevangenis gezet, waar hij meel moest malen. Maar zijn afgeschoren haar begon meteen weer aan te groeien.

    ‘Onze god heeft onze vijand Simson aan ons uitgeleverd,’ verklaarden de Filistijnse vorsten, en daarom hielden ze een groot offerfeest ter ere van hun god Dagon. Bij het zien van Simson juichte het volk:

    ‘Geloofd zij onze god, want hij levert aan ons uit
    onze vijand, die ons land verwoestte,
    onze vijand, die zo velen van ons doodde.’

    Ze waren in een steeds vrolijker stemming geraakt, en ten slotte had iemand voorgesteld: ‘Laten we Simson erbij halen, dan kunnen we lachen.’ Simson werd uit de gevangenis gehaald en moest om de feestgangers te vermaken tussen de zuilen van de tempel gaan staan. Hij vroeg aan de jongen die hem geleidde: ‘Zet me zo neer dat ik de zuilen kan aanraken waarop de tempel rust, dan kan ik daartegen steunen.’ De tempel was vol mensen, onder wie de Filistijnse stadsvorsten, en er waren ook nog zo’n drieduizend mannen en vrouwen op het dak geklommen om naar Simson te kijken en hem uit te jouwen. Maar Simson riep de HEER om hulp en bad: ‘HEER, mijn God, denk toch aan mij! Geef me alstublieft nog eenmaal genoeg kracht, zodat ik me voor minstens één van mijn beide ogen op de Filistijnen kan wreken.’ Voorzichtig betastte hij de twee middelste steunpilaren van de tempel, zette zich met beide handen schrap en riep uit: ‘Mijn dood zal de dood zijn van de Filistijnen!’ Toen duwde hij uit alle macht. De tempel stortte in en alle aanwezigen, ook de stadsvorsten, werden bedolven. Zo maakte Simson bij zijn dood meer slachtoffers dan tijdens zijn hele leven.

    Zijn verwanten, zijn hele familie van vaderskant, kwamen naar Gaza om zijn lichaam op te halen. Ze namen het mee en begroeven het tussen Sora en Estaol, in het graf van zijn vader Manoach. Twintig jaar lang had hij Israël geleid.

  • Simson – deel 3

    Kinnebak… Kinnebak; dat is het woord waar Wieteke als klein meisje op aansloeg. En dit woord komt terug in het derde verhaal over Simson. Daarnaast hebben we deze week vossen, […]

  • 97. Simson – deel 2

    Dit is de tweede aflevering over onze held Simson. In deze aflevering trouwt hij (en het is niet met Delila). Maar hij verscheurt ook een leeuw met z'n blote handen en dood nog even dertig man. Er gebeurt veel. Mocht je de eerste gemist hebben, luister die dan eerst. Aflevering is 96. Simson - Deel 1   En wil je ook zo'n groot trouwfeest van 7 dagen: kijk dan eens op de website van Dopersduin (www.dopersduin.nl) en boek. Als een feest van zeven dagen iets te gortig is, dan kun ook gewoon een keer in een vakantie komen of als bed & breakfast gast…   Rechters 14   Op een keer ging Simson naar Timna. Daar viel zijn oog op een Filistijns meisje. Toen hij thuiskwam vertelde hij zijn ouders: ‘Ik heb in Timna een Filistijns meisje gezien. Ik zou willen dat u haar voor mij ten huwelijk vraagt.’ Maar zijn ouders zeiden: ‘Waarom zoek je een bruid bij die onbesneden Filistijnen? Er is onder de dochters van je verwanten toch wel een vrouw voor je te vinden, of in elk geval onder de meisjes van ons eigen volk.’ ‘Nee, vader,’ antwoordde Simson. ‘Dit meisje moet u voor me vragen, want zij bevalt me.’ Zijn ouders wisten niet dat het de HEER was die hierop aanstuurde, omdat hij een aanleiding zocht om de strijd met de Filistijnen aan te gaan. De Filistijnen waren in die tijd namelijk heer en meester in Israël.   Simson ging met zijn vader en moeder op weg naar Timna. In de buurt van de wijngaarden van Timna kwam opeens een leeuw brullend op hem af. Toen voer de geest van de HEER in hem en met zijn blote handen verscheurde hij de leeuw, alsof het een geitenbokje was. Maar tegen zijn vader en moeder sprak hij er met geen woord over. Hij vervolgde zijn weg en sprak met het meisje, en zij beviel hem nog steeds. Niet lang daarna maakte hij de reis opnieuw, nu om haar tot vrouw te nemen. Onderweg verliet hij even het pad om naar de dode leeuw te kijken. Daar zag hij dat zich in het kadaver een zwerm bijen had genesteld, en dat er honing in zat. Met zijn blote handen haalde hij de honing eruit, en al etend liep hij terug naar zijn ouders. Hij gaf hun er ook wat van te eten, maar hij zei er niet bij dat hij die honing uit het kadaver van een leeuw had gehaald.   Zijn vader ging naar het ouderlijk huis van het meisje. Simson gaf daar een feest, want zo hoorde dat wanneer een jongeman ging trouwen. Na de kennismaking werden dertig van zijn leeftijdsgenoten uitgekozen om het feest bij te wonen. Simson zei tegen hen: ‘Laat ik jullie een raadsel opgeven. Als jullie me binnen de zeven dagen van dit feest de oplossing vertellen, krijgen jullie alle dertig een stel onder- en bovenkleren van mij. Maar als jullie de oplossing niet kunnen vinden, krijg ik van jullie dertig stel onder- en bovenkleren.’ ‘Afgesproken!’ antwoordden ze. ‘Laat je raadsel maar horen.’ Toen zei Simson:   ‘Het is sterk en het verslindt altijd, nu biedt het een maal van zoetigheid.’   Na drie dagen hadden ze de oplossing nog niet gevonden. Daarom zeiden ze op de vierde dag tegen Simsons vrouw: ‘Jij moet je man overhalen om ons de oplossing van het raadsel te vertellen, anders steken we jullie huis in brand zodat jij en je familie in de vlammen omkomen. Wat denken jullie wel! Hebben jullie ons soms uitgenodigd om ons tot de bedelstaf te brengen?’ Snikkend viel Simsons vrouw haar man om de hals en verweet hem: ‘Je houdt niet van me, het lijkt wel of je een hekel aan me hebt. Je hebt mijn stadsgenoten een raadsel opgegeven maar mij niet eens de oplossing verteld.’ ‘Die heb ik zelfs niet aan mijn eigen vader en moeder verteld,’ zei Simson. ‘Waarom zou ik het dan aan jou verklappen?’ Maar de hele feestweek door bleef ze hem in tranen verwijten maken, en op de zevende dag gaf hij ten slotte toe, zo had ze hem met haar verwijten bestookt. Ze vertelde de oplossing van het raadsel door aan haar stadsgenoten, en die stelden op die zevende dag, vlak voor zonsondergang, aan Simson de wedervraag:   ‘Wat zou er zoeter zijn dan honing en sterker dan de leeuwenkoning?’   ‘Ja ja,’ zei Simson. ‘Jullie hebben met mijn vaars geploegd, anders waren jullie er nooit achter gekomen.’ De geest van de HEER voer in hem en hij ging naar Askelon en doodde daar dertig man. Hij nam hun kleren mee en gaf die aan de jongemannen die de oplossing van het raadsel hadden gegeven. Hij was zo kwaad dat hij terugging naar

  • 96. Simson – Deel 1

    We zijn weer terug! En we gaan wat nieuws proberen. De komende weken gaan we een reeks maken. We zullen in 4 afleveringen het verhaal van Simson vertellen (je weet […]

  • 95. Wie kan geloven

    Wie kan geloven wat wij hebben gehoord? Daarmee begint de tekst van Jesaja 53. En er zit veel in deze tekst. Deze week heet de aflevering Wie kan geloven. Hij is nu te beluisteren via #spotify #googlepodcasts #applepodcasts en www.gelukkigdemens.nl/95-wie-kan-geloven

    In de aflevering heeft Wieteke het over de podcast over Job. Wil je dezer nog keer luisteren, zoek dan aflevering 75 Echte vrienden of open deze deze link: https://www.gelukkigdemens.nl/75-echte-vrienden/ En voor wie meer wil weten over de Servent Poems, lees hier meer op wikipedia (alleen in het Engels): https://en.wikipedia.org/wiki/Servant_songs

    Jesaja 53

    Wie kan geloven wat wij hebben gehoord?
    Aan wie is de macht van de HEER geopenbaard?

    Als een loot schoot hij op onder Gods ogen,
    als een wortel die uitloopt in dorre grond.
    Onopvallend was zijn uiterlijk,
    hij miste iedere schoonheid,
    zijn aanblik kon ons niet bekoren.

    Hij werd veracht, door mensen gemeden,
    hij was een man die het lijden kende
    en met ziekte vertrouwd was,
    een man die zijn gelaat voor ons verborg,
    veracht, door ons verguisd en geminacht.

    Maar hij was het die onze ziekten droeg,
    die ons lijden op zich nam.
    Wij echter zagen hem als een verstoteling,
    door God geslagen en vernederd.

    Om onze zonden werd hij doorboord,
    om onze wandaden gebroken.
    Voor ons welzijn werd hij getuchtigd,
    zijn striemen brachten ons genezing.

    Wij dwaalden rond als schapen,
    ieder zocht zijn eigen weg;
    maar de wandaden van ons allen
    liet de HEER op hem neerkomen.

    Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet
    en deed zijn mond niet open.
    Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid,
    als een ooi die stil is bij haar scheerders
    deed hij zijn mond niet open.

    Door een onrechtvaardig vonnis werd hij weggenomen.
    Wie van zijn tijdgenoten heeft er oog voor gehad?
    Hij werd verbannen uit het land der levenden,
    om de zonden van mijn volk werd hij geslagen.

    Hij kreeg een graf bij misdadigers,
    zijn laatste rustplaats was bij de rijken;
    toch had hij nooit enig onrecht begaan,
    nooit bedrieglijke taal gesproken.

    Maar de HEER wilde hem breken, hij maakte hem ziek.
    Hij offerde zijn leven voor hun schuld,
    om zijn nageslacht te zien en lang te leven.
    En door zijn toedoen slaagde wat de HEER wilde.

    Na het lijden dat hij moest doorstaan,
    zag hij het licht en werd met kennis verzadigd.
    Mijn rechtvaardige dienaar verschaft velen recht,
    hij neemt hun wandaden op zich.

    Daarom ken ik hem een plaats toe onder velen
    en zal hij met machtigen delen in de buit,
    omdat hij zijn leven prijsgaf aan de dood
    en zich tot de zondaars liet rekenen.
    Hij droeg echter de schuld van velen
    en nam het voor zondaars op.

Volg ons nu op:

Ontvang een e-mail bij nieuwe afleveringen

We gebruiken het programma Mailchimp om je op de hoogte te houden van nieuwe afleveringen. Door op de knop 'Abonneren' te drukken ga je akkoord dat Mailchimp jouw gegevens verwerkt. Je kunt je op elk moment uitschrijven voor deze e-mails.